Gewond maar niet verslagen

Gewond maar niet verslagen ‘Vulneratus Nec Victus’

Beschrijving van één toekenning van het ‘ Draaginsigne Gewonden ‘ (DIG) en de vermelding van de andere Cranendonckse DIG dragers.

Door: René Vos

Op 4 december 2014 werd Gijs Tuinman, door koning Willem Alexander, tot Ridder in de Militaire Willemsorde geslagen, de hoogste dapperheidonderscheiding die in Nederland wordt uitgereikt. Tijdens de inventarisatie periode voor het maken van het boek Tropen Jaren ‘Cranendonckse jongens naar Nederlands Indië en Nederlands Nieuw-Guinea 1945-1962 kwam ik ook enkele dragers tegen van diverse dapperheidonderscheidingen. Zo kwam ik ook in contact met Drien Jaspers-Bogers. Wonende in een van de  bejaardenhuisjes aan de Graafschap Hornelaan in Budel zocht ik haar regelmatig op om haar te interviewen over het bewogen leven van haar man Piet Jaspers. Piet Jaspers was in 1944 een van de eerste oorlogsvrijwilligers (OVW-ers) die naar Indië ging. Drien Bogers overleed op 10 februari 2011, op 87 jarige leeftijd. Zoals beloofd kreeg ik alle ‘spullen’ in bewaring van haar reeds op 15 mei 2004, op 80 jarige leeftijd, overleden Piet. Een van die ‘spullen’ was de Draaginsigne Gewonden. Wie Drien Jasper-Bogers kende weet dat haar ogen fonkelde als er gevraagd werd naar haar Piet. Piet Jaspers die veel meemaakte en in zijn brief van 20 september 1989 dat nog eens benadrukte: “Altijd mijn plicht gedaan toen dat van me gevraagd werd”. De brief, 10 vellen met inkt beschreven, is gericht aan iedereen die hem lezen wil. Het is een brief zoals er meerdere in onze gemeente zijn opgemaakt. Alle brieven  vol passie, hoop, teleurstelling maar met ongekende moed en trouw. Allen diep geraakt door het oorlogsgeweld, fysiek en/of mentaal.

Piet Jaspers Maastricht 1945

Foto: Piet Jaspers, Maastricht 1945

Brief opgemaakt te Budel, 20 september 1989.

P.J. Jaspers,

Rozenstraat 17, 6021 BA Budel, Kenmerk 0088900

Geachte Hr: Mevr,

Ik ben geboren 19 maart 1924 als 11e kind van een arme fabrieksarbeider. In 1940 toen de oorlog uitbrak was het armoe troef, we hadden thuis 15 kinderen. In maart 1937 ging ik van de lagere school, amper 13 jaar oud. Een ambacht leren was er niet bij.

Ik werd verhuurd als boerenknechtje vlak over de Nederlandse/Belgische grens. Buitengewone goeie mensen maar veel te hard werken voor een kind eigenlijk nog. Wat je verdiende wist je niet. Je had de kost. Toen de oorlog uitbrak en je moest dagelijks over de grens, was je verplicht je ’s morgens en ’s avonds te melden. Ondertussen was ik 16-17 jaar geworden. Toen begon de inzet voor Duitsland. Drie van mijn broers waren ondertussen ondergedoken en men vreesde als zij niet tevoorschijn kwamen ik slachtoffer zou worden. Het werd een beetje te link om iedere dag twee keer die Duitse grenscontrole te passeren.

Ik nam dan ook ontslag. Ben toen in Heeze gaan werken. Bij aannemer Vertogen. Hij had geen werk in de bouw maar was gestopt om hout te zagen voor de bussen en vrachtwagens te laten rijden onder de bezetting want er was geen olie of benzine voorradig (deze reden op een houtkachel in die oorlogsjaren). Ik moest ieder dag op de fiets (met volbanden) van Budel naar Heeze 18 km ver, winter en zomer, voor 8 gulden in de week. Toen ik 18 jaar was moest ik naar Duitsland.

 

Onderduik periode in Aalst

Mijn broer was ondergedoken bij boer van der Linden in Aalst bij Eindhoven. Ik dook ook onder op hetzelfde adres. In de winter zei de “bezetter” was er geen werk bij de boer. Deze goede man had kinderverlamming gehad en mocht in het hoogseizoen een knechtje hebben en dat werd ik.

Ik kreeg een ‘Ausweis’ voor een half jaar en mocht dan werken op het land. Moest veel met het paard en wagen omgaan en veel transport naar de stad Eindhoven brengen wat zeker niet gezien mocht worden zoals aardappels, groenten en plat op de wagen op de buik onderduikers erop met groot gevaar voor mijn eigen leven.

Mijn ‘Ausweis’ was in de winterdag verlopen, zo ook in 1943-1944 (december/ januari). Ik was al meer dan zes weken niet meer thuis geweest. Vervoer was er weinig en ’s avonds was het ‘spertijd’. Dan moest je om 8 uur binnen zijn. Toch ging ik op een zaterdagavond te voet van Aalst naar Budel. Ik was in Leende en had al een uur gelopen toen de bus van Eindhoven-Weert stopte. Ik stapte in de bus tot Maarheeze was de bedoeling . Toen ik had plaatsgenomen kwam een Duitse controle op mij af en vroeg me naar mijn ausweis, wat ik hem niet kon tonen. Hij snauwde “Sitsen bleiben und nach die Ortscommandant”.

De mensen die achter me zaten hadden medelijden met me en vroegen me: “Durf je uit de bus te springen als ze rijdt, dan probeer ik hier de deur open te maken”. Ik antwoordde “Ja, liever als Duitsland”.

Na veel moeite had hij de deur open. Ik sprong eruit in een sloot langs de weg. Echter recht in de armen van een Duitse controle, want het was die avond razzia. Daarna werd ik in een klein wagentje geduwd. Daar zaten 4 van zo’n hoge pieten in en ik moest achter in dat wagentje gaan staan voor die vetzakken! of liever hangen in plaats van staan.

Ze sloegen me steeds met de kolf van hun geweer tussen mijn benen en werd zo toegetakeld dat ik nauwelijks kon lopen. Ik werd als misdadiger overgebracht naar het Politiebureau Weert. Ik werd in de cel gesmeten en afgeranseld. Alles moest je afgeven tot je schoenveters toe. Ik moest wachten op berechting door de Ortscommandant. Toen hij verscheen was hij stomdronken. Ondertussen had de politie van Weert de boer gebeld en verwittigd of hij zich wilde melden met mijn verlopen ausweis. Daarna werd er een gunstig moment afgewacht en met de vingers op de datum van het verlopen ausweis schreeuwde hij: “Machen sie sich vort arme landbouwerknecht”.

Het werd steeds gevaarlijker. In juni 1944 begon de landingen der geallieerden. God zij dank bijna afgelopen dacht men. Ik zocht al naar vergelding voor alles en alle leed wat ik had ondervonden.

De bevrijding

Op 17 september 1944 was het eindelijk zover luchtlandingen in Arnhem en Son. Op 18 september 1944 bevrijding van Eindhoven. De Duitsers gaven het niet zo gauw op. Ze probeerden terug naar Eindhoven te komen. Granaten vlogen overal en we moesten weer terug in de schuilkelders.

Op 20 september 1944 werd Budel bevrijdt. Ik weer te voet van Eindhoven naar Budel. In de Leenderheide lagen nog steeds ‘splintertroepen’ (losse eenheden) van de Duitsers. Ze hebben die dag nog 3 mensen vermoord waaronder een uit Budel, Antoon Meurkens. Ik ben de dans ontsprongen.

Engelse Gliders boven budel 17 sept 1944

Foto boven: Engelse Luchtlandingeenheden boven Budel 17 september 1944. Collectie Lies Verbeek.

Direct na de bevrijding op 5 oktober 1944 werd in opdracht van Prins Bernard de ‘bewakingstroepen’ voor het Zuiden van Nederland opgericht waarvan hij zelf opperbevelhebber werd van de Nederlandse strijdkrachten. Ik was zo verbeten wat men mij had aangedaan dat ik me spontaan meldde. Ik werd opgeroepen in Eindhoven. We kregen een opleiding in Brussel. Ons bataljon werd ingedeeld onder de naam ‘Pioniers van de Koninklijke Landmacht’. Onze eerste luitenant werd H. van de Corput, een prachtkerel. We werden ingezet voor bevrijd gebied in Zuid Nederland. Zeeland, Brabant en Limburg. We hoorden ook als het moest bij de 21ste Army Group.  We waren voor alle klussen klaar als het moest. Ook toen koningin Wilhelmina na 4 jaar oorlog uit Engeland terug kwam.

Zuid Nederland was wel bevrijdt maar boven de rivieren was de Hongerwinter in aantocht. We werden ingezet om Hare Majesteit te beschermen. Ik voel me nog steeds trots dat ik dit heb mogen doen. Het was wel zwaar. In Ulvenhout bij Breda hebben we veertien dagen lang op wacht gestaan zonder van kleren te mogen verwisselen. Dubbele wachten, geweer in de aanslag. Alleen als je moest slapen schoenen uit en koppel los. hare Majesteit had voor iedereen een vriendelijk woord en bij de zieke ging ze zelfs in de tent om te informeren hoe het er mee gesteld was. Zoiets maak je maar eens in je leven mee. Rondom oorlog en dan de Koningin bewaken. Je zenuwen schoten door je keel als je iets meende te horen vandaar dat ik nu zo’n zenuwpier ben.

Villa Anneville Ulvenhout-a

‘Villa Anneville’ in de Ulvenhoutse bossen waar Wilhelmina verbleef samen met haar adjudant Erik Hazelhoff Roelfzema, de Soldaat van Oranje.

In december 1944 werd ons bataljon omgedoopt tot 1-3 Regiment Infanterie (1-3 R.I. de ‘Watermannen’) en werden we ingedeeld bij het Eerste Canadian. Op 5 mei 1945 was alles afgelopen hier in Nederland. We werden verplaatst naar Duitsland en het noorden van Nederland met taken van allerlei aard. Bewaking van een geëvacueerde grensstrook, Duitse krijgsgevangenen bewaken en andere mensen loslaten die in kampen gezeten hadden.

We stelden ons op als bewakingstroepen bij Engelsen, Canadese en Poolse troepen en bewaakte hun kampen en opslagplaatsen in Duitsland.  De wachtdiensten zijn zwaar 24 uur op en 24 uur af. We werden gebruikt voor het laden en lossen van granaten. Kortom voor alles wat een echte pionier moest doen. Het was niet voor te stellen het was een hel.

Op het laatst in augustus 1945 keerden we terug naar Nederland vanuit Duitsland op voorbereiding van onze uitzending naar Indië.  Op 29 september 1945 zouden we vertrekken vanuit Heerlen naar Engeland. Op 1 oktober 1945 werd het vertrek uitgesteld. Op 18 oktober 1945 vertrek wederom uitgesteld. Op 8 november 1945 vetrokken we vanuit Heerlen naar Dover. Vandaar naar het kamp Aldeshot bij Southhampton.

Naar Indië voor Orde en Vrede

Op 24 november 1945 inschepen op de Johan van Oldebarneveldt. Op 25 november 1945 licht de Johan van Oldenbarneveldt het anker. Aankomst in Indië eind december 1945. Bijna 4000 man 6 weken lang op zo’n rotschuit. Zeeziek , onrust, verveling en je hoorde niks van thuis. Alles om je hen was water niks als water. Het was verschrikkelijk.

Daarna begon de strijd in Indië meer als 30 maanden, 2,5 jaar in Indië duurde de strijd. 2 Politionele acties, guerrillaoorlog, kampong zuiveren. Zuiveringsacties en verkenningsacties waarbij veel zwaar gewonde kameraden, met wie je op patrouille ging, werden neergeschoten. Mensen verbrand en verminkt. Kinderen en vrouwen verkracht en borsten afgesneden. Hoofden afgeschoten. Ja zelfs zwangere vrouwen werd de buik opengesneden!. Ik was zo geschokt dat ik er bijna gek van werd. En dan de angst nog om jezelf. Bang dat jezelf iets zou overkomen ver van huis alleen.

Na thuiskomst kon ik, met wat ik daar had meegemaakt en gezien had, niet meer  loslaten. ’s Nachts niet meer slapen en nu na 45 jaar staat het angstzweet nog steeds in mijn handen. Je had daar ook van die Jappen die daar zaten, wat waren dat harde smeerlappen. Heb daar geen andere woorden voor. ’s Nachts als je op patrouille was en alles werd stil, moest je op je hoede zijn. Je zat maar te luisteren of er iets bewoog of ritselde. Als alle krekels stil werden dan was het oppassen geblazen.

Je werd ‘dol’ van de angst en vertwijfeling. Haal ik het einde nog was steeds de vraag. Wanneer zie ik Holland weer. In 1948 kwamen de dienstplichtigen en wij konden ‘goddank’ naar huis. Vertrek 14 mei 1948. 2,5 jaar die angst en verdriet. En die eenzaamheid was het ergste, je kon aan niemand iets kwijt en dat knaagt aan je.

Op 7 juli 1948 aankomst met de ‘Waterman’ in Hoek van Holland. Een korte toespraak van generaal Kruls. Je kon naar huis en niemand bekommerde zich nog om je. Je kreeg zelfs (vanwege te weinig kleren) nog dubbele textielbonnen toegeschoven, nadat je 4 jaar militaire dienst er op had zitten en al 3 jaar de oorlog voorbij was. Ook werden er nog 750 gulden in je handen geduwd voor 4 jaar trouwe dienst. Je kon er toen amper een kostuum voor kopen. Je heel militaire plunje moest je inleveren. Je had geen hemd meer aan je kont. Dubbele textiel bonnen staat op je ontslag bewijs van militaire dienst. Je was Bedankt!.

             De beste jaren van je jeugd weggegooid. Werk kon je niet vinden, er werd gezegd “er is geen werk”. Indië werd door de regering dood gezwegen. Kapitaal moest er uit gehaald worden. Daar hebben zoveel hun leven voor moeten geven. Want nooit heeft een instantie zich warm gemaakt om de ouders of verloofden van onze gesneuvelde jongens eens het graf te mogen bezoeken. Wat toch als een ereplicht had moeten gelden. (auteur: van Piet Bogers zijn bataljon 1-3 RI bleven 38 jongens achter op de erevelden, dat is 1 op de 20 van het bataljon. Vele anderen raakten gewond).

Eindelijk vond ik werk wat ik eindelijk niet zocht. Ik kreeg werk op de Zinkfabriek bij de onderhoudsdienst werd ik geplaatst. Dacht met het verleden wel te kunnen leven maar het werd steeds erger. Werd met alles herinnert aan Indië. Toen ik ongeveer half jaar thuis was uit Indië kreeg ik een hevige aanval van diaree. Alles zat onder het bloed. Ik was sterk vermagerd. Dr. Vissers Sr. wist niet wat het was. Naar later bleek was het van de malaria overgehouden en wat ze met veel moeite hebben kunnen stoppen. Daarna kreeg ik kolendampvergiftiging. Ben daar vier weken mee thuis geweest.

Steeds maar overgeven. Alles was zo zwart als roet. Daarna kwamen de steenpuisten tussen mijn benen. Kon bijna niet meer lopen. De huisarts zei naweeën uit Indië.

Daarna kreeg ik trombose in mijn been. Moest er mee naar het ‘Binnenziekenhuis’ in Eindhoven. Ben daar 6 weken geweest. Ik kon op de Zink niet meer werken en ging op ander werk uitzien. Het werd Philips Eindhoven. Pas aan het werk of ik had meniscus aan mijn knie. Mijn gezondheid liet veel te wensen over en had steeds geen rust. Het achtervolgde me, wat was het Indië!

                        Dromen, angsten, herinneringen en vertwijfeling en het steeds weer opnieuw beleven van alles wat daar gebeurd is. Het was verschrikkelijk. Het werd steeds erger. Inwendig vreet het aan me. ’s Nachts komt alles terug. Het angstzweet breekt je uit. Ik kon niet meer slapen. Ik moest werken in ploegendienst. Eerst verloor ik door een ongeluk bijna mijn onderarm waardoor ik meer dan een heel jaar mee thuis ben geweest en daarna nog een half jaar met halve dagen. Ik heb aan drie vingers een dof gevoel of geen gevoel overgehouden.

 

Daarna werd alles nog erger en ik moest naar de neuroloog die mij de ploegendienst verbood. Het was net of ik in een kooi gevangen zat. Geestelijk kon ik er niet meer tegen. Voor dat ongeluk werd ik 15-25% afgekeurd wat ook weer leidde tot teruggang in mijn loon want ik moest mijn ploegendienst ook nog missen. Ik kaartte beroep aan tegen die beslissing en heb dat gewonnen want Philips moest mij 2% per jaar ploegendienst terug betalen.

In 1980 kwam de grote terugslag. Het ging niet meer. Ik meende dat ik stikte. Ik kwam terecht bij een hartspecialist Hij gaf mij medicijnen en hield me goed onder controle omdat drie broers plotseling gestorven waren. Een broer is nog in Houston geopereerd aan zijn hart.  Maar ja wie zal zoiets allemaal meemaken. Eerst met 4 broers in militaire dienst. 2 in Indië en 2 in Nederland.

Nu heb ik een uitkering aangevraagd bij R.U.B.O. (Raad Uitkering Burger Slachtoffers). Maar de uitkering werd afgewezen vanwege dat er niet genoeg materiaal aanwezig zou zijn. Ik heb zelfs een heel boek over mijn bataljon vanaf haar oprichting tot terugkeer hier in Nederland. Ik heb nooit geweten dat zoiets als een aanvraag bestond van R.U.B.O. tot we hoorden over het pensioen van mevr. Rost van Tonningen. (auteur: Zij kreeg, als weduwe van een kopstuk van de NSB partij, zolang zij leefde, een weduwe-pensioen van de Nederlandse staat, omdat haar man parlementslid was geweest).

Als je dat hoort waar ze achteraf mee bezig zijn. Ook de stichting 1940-1945 hield zich stil bang voor te veel aanvragers, als men maar niks wist. Door alle omstandigheden en het ongeluk met mijn arm uit de ploegendienst. Daarna nog 3 jaar WAO met 70% van je laatst verdiende loon waardoor mijn loon zo laag was minder als het minimumloon.  Daarna kreeg ik ontslag en heb ook ik het A.O.W. met een klein pensioentje erbij.

En als ik dan alle begin te de denken dan wordt ik ineens woest!. Als je het begin na de oorlog hebt geholpen om op te bouwen, en er zelf zo armmoedig van afkomt na alles wat je hebt meegemaakt.

Nu ben je oud en ziek want het blijft knagen aan je kop, blijft tollen. Mijn aanvraag om erkenning en uitkering is al bijna 3 jaar onderweg. Mijn naaste omgeving lijdt er soms erg onder. Soms is het zo erg dat ik alles door elkaar haal en het niet zo goed meer weet. Ik vind zelf dat ik er recht op heb maar we hebben het echt niet eerder geweten vandaar deze laatste brief. Het was een zware tijd. Geestelijk ging ik er aan onderdoor en toch was er meer vriendschap en waardering onder elkaar in die jaren. Kameraadschap met mannen die dezelfde moeilijkheden hadden en die ook je geluk deelden. Maar ook hebben we gehuild met de jongens die daar hun leven lieten en ‘Ik’  mocht terugkeren.

Maar ik ben nog steeds een beetje trots dat ik altijd: “mijn plicht heb gedaan toen dat van mij gevraagd werd”. Onder ander tijdens de bezetting in oorlogstijd en na de bevrijding van Nederland en Indië.  

Dhr. Piet. J. Jaspers OVW, 20 september 1989. 1e klas Soldaat, legernr: 24.03.19.001

Aan Piet Jaspers werd op 1 juli 1999 door de Minister van Defensie conform ministerieel besluit Het Draaginsigne Gewonden (DIG) toegekend waarbij de minister in de toekenningsakte zijn waardering benadrukte voor zijn inzet onder buitengewoon moeilijke omstandigheden. Het Draaginsigne Gewonden werd aan Piet Jaspers op 4 oktober 1999 door burgemeester van de gemeente Cranendonck dhr. J.A. (John) Jorritsma in zijn huiskamer uitgereikt. Op de DIG staat: VULNERATUS.NEC.VICTUS (gewond maar niet verslagen). De lauwertak is het symbool voor vrede en overwinning en de eikentak voor moed en volharding. In de hoeken van het insigne staan de toppen van de Nederlandse vaandels van de Krijgsmachtdelen. Het geheel symboliseert de gewonden uit verschillende Krijgsmachtdelen en tevens hun trouw en verbondenheid aan het Huis van oranje.

Uitreiking DIG aan Piet door burgemeester John Jorritsma

Draaginsigne Gewonden werd aan Piet Jaspers op 4 oktober 1999 door burgemeester van de gemeente Cranendonck dhr. J.A. (John) Jorritsma in zijn huiskamer uitgereikt.


Na bijna 55 jaar ontvangt Piet Jaspers erkenning voor zijn jarenlange verwerking van de traumatische ervaringen opgedaan in het verre Nederlands Indië (zie foto). Zoals in zo vele gevallen niet alleen een erkenning voor Piet maar ook voor zijn vrouw Drien Jaspers-Bogers. Bij mijn bezoek aan haar vertelt ze dat ze nachtenlang met Piet op was. Met een washandje bracht ze troost aan een ‘verwarde’ man, lijdend onder wat tegenwoordig erkend wordt als posttraumatische stressstoornis (PTTS). Het bataljonsboek van 1-3 RI ‘de Watermannen’ werd nacht na nacht gelezen tot er rust kwam in Piet zijn hoofd.

In de gemeente Cranendonck zijn er zover bij de auteur bekend nog vijf andere dragers van het Draaginsige Gewonden. Onderstaand worden deze kort toegelicht waarbij eveneens de reden van toekenning vermeld wordt.

Dries Claassen

Dries Claasen uit Gastel, van café de Kluisgalm, vertelt: Op 5 november 1946 ging ik in militaire dienst en werd ingedeeld bij 4-4 RI. Na mijn opleiding diende ik vanaf 23 mei 1947 in Indië in Zuid Sumatra.  Op 25 februari 1950 kwam ik met de boot genaamd De Pasteur terug in Nederland. Later werd mij vanwege een van mijn vele incidenten die ik meemaakte, en één incident in het bijzonder, het Draaginsigne Gewonden toegekend.

Dries vertelt:  “We waren op een meerdaagse patrouille en we waren kapot. Er werd dan ook flink gemopperd en we moesten nog zo’n twee kilometer afleggen. We hadden opdracht om kost wat kost die post te bezetten. We hadden al de hele dag in de zon gelopen en waren bek af. We waren net daarvoor ook al beschoten door een Jap. De leiding besloot om snel door te stoten en een pad te kiezen. Dit pad was één meter breed en flink begroeid. Na honderd meter was het al raak een trekbom trof mij en een paar maten. Ik kreeg overal splinters in mijn lijf en er zitten er nog steeds een paar in mijn arm. Ik werd op een draagbaar geladen met een paar karbouwen (ossen) ervoor. Toen ik bijkwam zei ik dat als ze me zo wilden vervoeren in dit bergachtige terrein ze me beter meteen naar beneden konden gooien. Ze hebben toen een paar dragers geregeld die me op een bamboe draagbaar vervoerd hebben. Samen met een andere maat ben ik toen naar een carrier gebracht. Daar hadden ze een matras ingegooid en daar lagen we op. Toen we bij het hospitaal aankwamen heeft er een alle splinters uitgehaald. De meeste zag je zo zitten en werden er dan zonder verdoving uitgeplukt. Later heb ik nog een gewonde insigne gekregen met de tekst: ‘Gewond maar niet verslagen’.

Dries Claasen 1947

Dries Claasen in 1947 en tijdens de dodenherdenking op 4 mei 2014. Dries legt een krans namens de VOMI (Vereniging Oud Militairen Indie- en Nieuw-Guineagangers Nederland) in de gedachtenis-kapel in Budel.

Willy Heunen

Willy Heunen wonend in Hamont maar als Nederlander ingeschreven in Budel meldde zich aan als vrijwilliger bij het Korps mariniers (Royal Dutch Marines). Oorspronkelijk om te vechten tegen Japan. Na de atoombommen op steden Hiroshima en Nagasaki en de Japanse overgave op 15 augustus 1945 veranderd deze missie in het brengen van ‘orde en Vrede’ in Nederlands Indië. Na een opleiding in Schotland en uiteindelijk in Camp Lejeune ( Marinierskamp in North Carolina) werd hij als een van de eerste ingezet als explosieve specialist. Hij maakte daar onder ander de landing mee te Pasir Poetih (witte strand) en veel andere acties. Bij een van die actie  beschrijft Willy het volgende:

Op een gegeven moment kreeg ik de opdracht om met een paar trucks en een stuk of 20 man naar een brug nabij Malang (oost-Java) te gaan. De brug zou defect zijn en moest zo snel mogelijk weer worden hersteld. We kwamen daar aan, maar al snel bleek dat de vijand in de buurt zat. Er werd vuur contact gemaakt en achteraf bleek dat er zo’n 1500 man zaten. We hebben daar flink gevochten en op een gegeven moment raakte ik gewond door een granaat. Enkele van die splinters zitten nog steeds in mijn lijf. Zonder remmen op de vrachtwagen zijn we toen van die berg afgereden. Die chauffeur, Neijssen genaamd, heeft toen ons leven gered om op die steile weg naar beneden zijn hoofd erbij te houden. Later heb ik hem daarvoor nog bedankt. In 1993 heb ik van de ‘Schepen’ van de gemeente Neerpelt, dhr Jan van de Velden, en de ‘Councel Generaal’ van de Nederlandse regering, het draag insigne voor gewonden ontvangen. Op de onderscheiding staat: ‘Vulneratus nec Victus’ (gewond maar niet verslagen).  Bij die officiële uitreiking op het gemeentehuis waren nog verschillende Wapenbroeders van de gemeente Cranendonck aanwezig, zoals Jan Mennen, Harrie van Distel en Sjef Corstjens.

Willy Heunen DIG uitreiking 1993-a

Uitreiking van het gewonde draaginsigne (1993).

Bart van Tuel

Bart van Tuel 1948-bBart van Tuel uit Maarheeze wordt op 12 maart 1948 opgeroepen voor militaire dienst en zal vervolgens 2 jaar in Nederlands Indie verblijven. Bart wordt ingedeeld bij de Leger Technische Dienst (LTD) als monteur. Op 16 februari 1949 vertrekt hij met de boot genaamd ‘De Waterman’ naar Nederlands Indië om dienst te doen bij één van de Brigade werkplaatsen te Malang op Oost-Java. Op 27 december 1949 vindt de soevereiniteitsoverdracht aan de republiek Indonesië plaats. Bart van Tuel zal echter pas op 25 september 1950 in zijn gelieve woonplaats Maarheeze terugkeren. De indrukken van die tijd zijn van invloed op zijn verdere leven geweest en hij hield aan deze periode psychische klachten over. Hij kreeg als erkenning voor zijn verwonding op 2 juli 1993 in zijn huis het Draaginsigne Gewonden uitgereikt door de toenmalige burgemeester van de gemeente Maarheeze mevrouw de Jong-Crajé. Op 14 oktober 2007 overleed Bart.

Jan Vestjens

Jan Vestjens 1946Jan Vestjens uit Budel-Schoot vertelt: Van mijn bataljon bleven 43 jongens achter op de erevelden in Nederlands Indië. Ik werd op 8 november 1946 opgeroepen en moest me melden op de Ernst Casimir kazerne te Roermond (nu outlet Roermond). Op 5 februari 1947 vetrok ik om op 16 maart 1950 weer terug te keren in Budel-Schoot. In tussentijd deed ik dienst in west- en midden Java. Ik maakte daar vele dingen mee die een onvergetelijke indruk hebben achtergelaten. Ik woon nu in Hamont en ben getrouwd met een Indonesische. Ik ben zo’n 20 keer terug geweest onder andere om de graven van mijn gesneuvelde kameraden te bezoeken. Ook ging ik speciaal op zoek naar jongens uit de gemeente Cranendonck die er begraven liggen zoals Huub Scholten uit Budel en Jacob Clement uit Budel-Schoot. Jan Vestjens kreeg zijn Draaginsigne Gewonden ‘toegezonden’ op zijn huisadres in Hamont (B) op  17 februari 1999.

Uit het boek Tropen Jaren Cranendonckse Jongens naar Nederlands Indie en Nederlands Nieuw-Guinea 1945-1962. Vijf korte en indrukwekkende vertellingen van Jan Vestjens:

Mijn maat zei dat hij iets had zien bewegen en we dachten dat het een hond was uit de kampong. Toen hij er een steen op gooide zagen we dat we beslopen werden en we openden onmiddellijk vuur. Toen brak de hel los en later bleek dat we het met zo’n 400 TNI-ers aan de stok hadden. Onze brenschutter was zo geschrokken dat hij in eerste instantie geen vuur terug durfde te geven. Door ons heftig schieten en het feit dat die onervaren TNI-ers niet konden inschatten met hoeveel wij waren, werd de aanval afgeslagen. Dit waren van die momenten dat ik dacht “zie ik Budel-Schoot nog wel terug”.

  1. Even later was ik nog bij een actie betrokken waarbij er zo’n vijftig doden en gewonden vielen aan de TNI zijde. Onder hen bevonden zich veel meevechtende vrouwen waarvan velen een buikwond hadden. Het was afschuwelijk om deze jammerende vrouwen zo te zien.
  2. Ik ben midden in de trein gaan zitten tussen andere inlanders. Later kwamen de andere twee ook bij me zitten. Halverwege de reis ging met een enorme klap een trekbom af. De zandwagen waarop we eigenlijk moesten zitten was vernield. Toen ik uit de trein sprong stapte ik op het touw wat aan de bom bevestigd had gezeten. Snel liep ik het touw af op zoek naar de extremist die dit gedaan had. Bevend van schrik trof ik een jongetje aan die me bang aankeek. In de verte renden twee laffe mannen weg die dit kind onder dwang de opdracht hadden gegeven om aan het touw te trekken en zodoende de trein op te blazen.
  3. In maart 1949 kregen we de opdracht om een peloton KNIL te ontzetten. Ik ben toen met de bren carrier er naar toe gereden. Onderweg werden we beschoten en werd een andere carrier door een handgranaat getroffen waarbij enkele doden vielen. Toen we aankwamen op de Pasar (markt) hebben we met z’n drieën ruim een uur met drie Brens geschoten. Met de lichten aan zijn we toen teruggereden naar Premboem en Kebouwen om de bruggen te controleren. Onderweg reden we op een stuk weg waarbij ik nog zei dat er mogelijk een trekbom zou liggen. De chauffeur besloot toch langs de afgrond te rijden. Door een enorme klap werd de brencarrier aan de rechterkant vernield. Vanuit de Kampong zagen we dat er, zoals dat gebruikelijk bij TNI, eerst kinderen op ons werden afgestuurd om poolshoogte te nemen. Daarna kwamen de vrouwen met klewang op ons af. Deze zouden spoedig gevolgd worden door de mannen. Omdat we dit al vaker hadden meegemaakt en de TNI methode belachelijk vonden gaven we een vuursalvo af over de hoofden, spoedig was iedereen weg.

Ik vernam later pas dat, Jacob Clement, op kerstavond 24 december 1948 was gesneuveld in Bobotsarie. Bij dat zelfde incident sneuvelden er in totaal zeven jongens van ons bataljon, waaronder ook één uit Weert. Jacob Clement werd daags erop zwaar verminkt teruggevonden. Het nieuws kwam hard aan temeer omdat Jacob naar Indië was gegaan om uiteindelijk ‘te kunnen dienen’ voor het Vaderland.

Tom van Mierlo

Tom van Mierlo Nieuw Guinea 1962-a

Tom van Mierlo in zijn stelling nabij Kaimana

Tom van Mierlo uit Budel  vertelt: Ik ging op 10 augustus 1961 in dienst en werd ingedeeld bij 41e bataljon Stoottroepen. Ik was toen al een aardige fietser en kwam al snel in beeld voor de militaire wielerploeg. Toen ik op een maandag na verlof terugkwam van verlof werd alles anders. Aan me werd meegedeeld dat ik naar Nieuw-Guinea moest . Dit laatste stukje Nederlands grondgebied wat er in de Oost over was na de verliezen van Nederlands Indië werd nu bedreigd door Indonesische infiltraties.

Tien dagen later zat ik op de boot. Ik heb er acht maanden met acht andere jongens op een berg in een schuilbivak gezeten. In ‘de bush’ was het verschrikkelijk donker en we voelden ons voortdurend door 100.000 ogen bekeken. Er waren infiltraties en beschietingen. We zaten constant met een geweldige adrenaline in ons lijf.  Die ervaring ging natuurlijk niet in je koude kleren zitten.  Na terugkeer in november 1962 ging ik natuurlijk weer snel aan het werk. En zoals zo vaak dacht men in mijn omgeving dat, als je aan de buitenkant niets mankeert, je ook wel niets zult hebben. Toch bleef Nieuw-Guinea aan me knagen en ik zocht rust op de wielerfiets om het van me af te zetten. Dit overigens mede door de geweldige steun van mijn vrouw. Ik werd een ultrafietser en reed mooie tochten zoals Parijs-Brest-Parijs, non-stop (1200 km). In september 2015 neem ik bijvoorbeeld deel aan een tocht vanuit Doorn naar Sarajevo dit vanwege mijn ervaring in Nieuw-Guinea en mijn werk voor de Bond van Nederlandse Oorlogs- en Dienst-slachtoffers (BNOD). Draag Insigne Gewonden Piet Jaspers-a

Ik bezoek voor de bond vaak jonge veteranen die behoefte hebben om met andere veteranen te praten over hun oorlogsverleden. Dat voelt erg goed om te doen.  Op 6 oktober 2005 kreeg ik mijn DIG uitgereikt.

Een beschrijving van 6 DIG toekenningen in de gemeente Cranendonck. Vaak onderschat of verguist. Levensverhalen diep gegrift in het lichaam en ziel van eens ‘een soldaat’.    

Bronvermelding:

–              Ontvangen brieven en interviews  met Drien Jaspers-Bogers

–              Tropenjaren, Cranendonckse jongens naar Nederlands Indië en Nederlands Nieuw-Guinea         1945-1962.

–              Persoonlijke vertellingen Dries Claassen, Jan Vestjens en Tom van Mierlo

–              Persoonlijk archief René Vos

–              Persoonlijk archief familie Bogers.